Na een voorstelronde krijgt Marco Zevenhoven van RHP, het Europese kenniscentrum voor substraten, het woord. Hij vertelt wat de aanleiding is om tot een convenant voor de hele keten te komen, afgesloten tussen de overheid, de sector en allerlei belangenorganisaties uit de handelsketen. De principes van het convenant zijn:
- Verlaging van de milieu impact van substraten
- Onderzoek naar beschikbaarheid hernieuwbare grondstoffen (Wageningen University met RHP)
- Borging van kwaliteit en veiligheid van substraten
- Footprint berekening als basis voor impact (een alternatief voor veen moet niet slechter zijn m.b.t. footprint)
Zevenhoven laat in zijn presentatie zien dat de beschikbaarheid en geschiktheid van grondstoffen heel belangrijk is. Het is een grote uitdaging om aan voldoende bruikbare (veiligheid en kwaliteit) grondstoffen te komen. De eerste jaren zal het onderzoek vooral gericht zijn op bekende materialen. Voor nieuwe materialen moeten processen worden ontwikkeld, om deze geschikt te maken. De RHP-normen voor nieuwe materialen bestaan o.a. uit chemische, fysische en biologische aspecten. De grootste risico’s van hernieuwbare materialen zijn plantenziekten en plagen, toxische stoffen voor planten, residuen van gewasbeschermingsmiddelen en medicijnen, PFAS en micro plastics. Dit zijn risico’s die kunnen leiden tot schade aan het product en inkomstenderving. Economische schade kan ontstaan als landen de producten in containers weigeren te importeren. Er zijn diverse landen die bijvoorbeeld compost of dierlijke mest niet accepteren in de potkluit. Het voorbeeld van de Rhizomanie-schade wordt aangehaald. Deze bietenziekte die in de potkluit van boomkwekerijgewassen uit Boskoop werd aangetroffen, heeft tot een maandenlang exportverbod naar de UK geleid. De economische schade was zeer groot. Hernieuwbare materialen zullen door processen als hygiënisering en buffering geschikt gemaakt moeten worden. Een belangrijk uitgangspunt is dat een duurzaam substraat bij de kweker niet tot meer milieubelasting zal leiden doordat er bijvoorbeeld meer meststoffen en water moet worden gegeven.
De RHP heeft samen met o.a. de WUR (Wageningen University & Research) en andere betrokkenen de meeste vraagstukken rondom het gebruik van hernieuwbare grondstoffen in kaart gebracht. Dit is in de ‘Route- en kansenkaart’ uitgewerkt.
Zevenhoven geeft ook een overzicht van de wetgeving van diverse Europese landen op dit onderwerp. Vooral in de UK is de focus gericht om op korte termijn veenvrije producten in te voeren. De invloed van de retail is daar erg groot. Er is nog nergens in Europa een land dat per wet het gebruik of de invoer van veen verbiedt.
Samengevat is de conclusie dat de sector hard werkt aan grondstoffentransitie, waarbij kwaliteit en kwantiteit van (hernieuwbare) grondstoffen een grote uitdaging zijn. Nationale en internationale regelgeving zullen ook van invloed zijn. In veel gevallen zullen de producten anders geteeld moeten gaan worden vanwege andere fysische eigenschappen van grondstoffen. De RHP zal blijven waken over de veiligheid en kwaliteit van substraten.
Daarna krijgt Harmen van Dam, projectleider ‘veen’ van Greenport Boskoop het woord. Hij toont de resultaten van het onderzoek naar andere groeimedia in 2024. Vanuit overheid en markt wordt in toenemende mate gestuurd op veenvervanging. Veel boomkwekers experimenteren al met veenarme of veenvrije potgrond. Ook Greenport Boskoop ziet het belang van dit onderwerp voor onze sector. Daarom is in 2024 een onderzoek uitgevoerd naar kansrijke grondstoffen en verwerkingsprocessen om regionale reststromen in potgrond te verwerken. De doelstelling van het onderzoek is het minimaliseren van de milieu-impact van groeimedia. Kansrijke grondstoffen zijn Miscanthus, maískolvenschroot en bermmaaisel; GTF en grondcompost, dikke fractie rundveemest, Biochar, Biopolymeren en veenmos. Een aantal van deze grondstoffen zullen o.a. door compostering en hygiënisering geschikt gemaakt moeten worden. De bevindingen en resultaten van het onderzoek maken duidelijk dat er kansrijke grondstoffen en verwerkingsprocessen aanwezig zijn. Grondstoffen zullen teelt specifiek toegepast moeten worden. Inzet van combinaties van grondstoffen is nodig om voldoende volume te krijgen. De inzet van lokale reststromen is belangrijk om de footprint te minimaliseren. De vervolgstappen zullen zijn: in teeltproeven onderzoek doen naar de juiste combinaties van grondstoffen; testen van nieuwe verwerkingsprocessen, onderzoek doen naar gewas en medium als ecosysteem en in pilots regionale reststromen verwerken in potgrond en aanvulgrond.
Als derde spreker komt René van Tol, werkzaam bij Delphy, aan het woord. Hij laat zien wat de status is van de teelproeven alternatieve grondstoffen in de projecten CloseCycle en wAardewerk. In 2025 zal in het project CloseCycle een demoproef worden opgezet van 12 mengsels.
Er komt een pilot om dikke fractie rundveemest op te nemen in potgrond en aanvulgrond. Greenport Boskoop heeft duidelijk de ambitie om steeds meer regionale reststromen op te nemen in Boskoopse potgrond en aanvulgrond. De samenwerkende partijen in de pilot zijn: LTO Groene Hart, Rabobank, Gemeente Alphen a/d Rijn, Culvita en Greenport Boskoop. De startfinanciering is ontvangen via een LEADER-subsidie. De potentie van de pilot is om 10% van het mestoverschot in het Groene Hart te gaan gebruiken. Stappen in het proces van deze pilot zullen zijn: scheiden van mest in dikke en dunne fractie, dikke fractie hygiëniseren, gehygiëniseerde dikke fractie verwerken in potgrond. Uitdagingen in deze pilot zijn: de kwaliteit van de mest, het vinden van een regionale hygiëniseerder en de toepasbaarheid voor diverse teelten.
Aan het einde van deze informatieve bijeenkomst bedankt Michiel Gerritsen de sprekers en aanwezigen voor hun inbreng op dit belangrijke thema.
Deze kennisbijeenkomst is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de gemeente Alphen aan den Rijn, Leader en een EU-subsidie vanuit het POP3-programma (Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO).
Gepubliceerd op